You are here
Leucospilapteryx omissella (Stainton, 1848)
De rups is fel rood.
Aanvankelijk een redelijk lange, maar moeilijk te bespeuren gangmijn, meestal langs een bladnerf, soms langs de bladrand, overgaand in een geel-oranje blaasmijn aan de bovenkant van het blad, later bruin verkleurend. De rups brengt veel spinsel aan in de mijn zodat het blad sterk opkrult. De frass is zwart en wordt meestal in het centrum van de mijn tussen al het spinsel opgeslagen. De volgroeide rupsen vreten ook de bovenepidermis op zodat er vlekken in de mijn ontstaan. De mijn van L. omissella is opgeblazen terwijl de gelijkaardige vliegenmijn op dezelfde plant plat blijft.
De rups verlaat de mijn om te verpoppen in een okerkleurige cocon tussen bladafval op de bodem.
- Een erg lokale en zeldzame soort in België, slechts bekend uit drie provincies: Antwerpen, Luik en West-Vlaanderen. In 2013 hebben we de soort uitzonderlijk massaal aangetroffen in Kinrooi (Lim.), 100den mijnen werden waargenomen op bijvoet. Op bijna alle planten zaten mijnen!!!
- Door de gelijkenis met de mijn van Calycomyza artemisiae wordt deze mijn waarschijnlijk over het hoofd gezien. Er is wel een duidelijk verschil dat de mijn bij L. omissella duidelijk opblaast terwijl de mijn van de vliegensoort plat blijft.
- L. omissella komt ook voor op Artemisia campestris maar veel minder talrijk.
Vóór 1980 slechts bekend uit de provincie Luik; meer recent ook waargenomen in Antwerpen en West-Vlaanderen, maar waarschijnlijk op vele andere plaatsen over het hoofd gezien. Recent (2013) ook in de provincie Limburg waargenomen.
Palaearctisch: bijna heel Europa, behalve het zuidwesten, vermeld uit Georgië, Japan, Kazakhstan, Oekraïne en Siberië (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/LEUCOMIS). Nog niet waargenomen in Groothertogdom Luxemburg.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni-juli en augustus-september; motjes in mei en in augustus.