You are here
Caloptilia azaleella (Brants, 1913)
Typische Caloptilia-houding met opgeheven voorkant. Voorvleugels bruingrijs met langwerpige okergele vlek, vlak langs de voorrand.
De mijn is aanvankelijk een onderzijdige oranjebruine blaasmijn meestal tegen de hoofdnerf aan. Later brengt de rups meer spinsel aan in de mijn waardoor de mijn samentrekt en het blad deels vervormd. De epidermis is licht geplooid. In de latere stadia verlaat de rups de mijn en krult ze een blad naar beneden op. Dit gebeurt minstens tweemaal en de rups vreet het bladgroen in deze bladrol weg.
Een doorschijnende, zilverachtige cocon aan de onderkant van het blad. De pophuid steekt uit de cocon na het uitkomen van het imago.
- Lokaal en zeldzaam, het meest nog in kwekerijen en tuinen met veel Azalea.
- Ook op allerlei andere soorten en variëteiten van Azalea, maar niet op grootbladige Rhododendron.
Slechts waargenomen in 5 provincies (Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Oost-Vlaanderen en recent (2013) Limburg), hoofdzakelijk waar Azalea's gekweekt worden in kassen en in openlucht. De meeste mijnen en motjes worden in de kassen waargenomen, maar de soort kan op beschutte plaatsen ook onze winters buiten overleven. Recent (2013) ook in Limburg massaal aangetroffen in het arboretum van Bokrijk. Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Palaearctisch: oorpsronkelijk beschreven van motjes die gekweekt werden uit planten in Nederland ingevoerd uit Japan. Met de voedselplant verspreid over vele delen van de wereld: talrijke Europese landen, Azië, Noord-Amerika en Australië, Nieuw-Zeeland (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/CALOAZAL). Komt voor in al onze buurlanden.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni en september, en soms nog eens in oktober-november; motjes in mei en in juli-augustus. In sommige gunstige jaren kan een partiële derde generatie ontstaan in september-oktober. De pop overwintert.