You are here
Coleophora binderella (Kollar, 1832)
Deze soort is eentonig blinkend roestkleurig bruin, soms met een zwak zwart tintje. De voelsprieten zijn geringd tot 1/2 van de voorvleugel, soms verder. De spanwijdte is 8 mm - 12 mm.
Het eitje wordt afgezet aan de onderzijde van een blad van de waardplant.
De rups is in eerste instantie licht groenbruin, later wordt deze donkerbruin. De kop is zwart.
De rups leeft in een samengestelde en slordig gebouwde koker. De koker wordt 7 mm - 8 mm groot. De soort mineert en leeft meestal onderzijdig. De mondhoek is 40 - 45°.
De rups maakt verschillende blaasmijntjes, met enkele daarvan zal ze de koker vergroten. Doordat de rups in de koker overwintert en na de overwintering nog verder eet en de koker ook nog vergroot is het zo dat de stukjes blaasmijn die zijn gebruikt om de koker te vergroten een andere kleur hebben.
De rupsen zijn eind mei volgroeid en verpoppen in de koker.
- Een vrij zeldzame soort die verspreid voorkomt in ons land.
- Een typische koker waarvan de verschillende bladfragmenten steeds zichtbaar blijven.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
In heel West-Europa aanwezig. Van het Noord-Oosten zijn nog geen waarnemingen bekend.
In oktober beginnen de eerste kokertjes te verschijnen, de rupsen overwinteren en eten verder in het voorjaar. De rupsen zijn volwassen eind mei. De imago's zijn te zien van eind juni tot begin augustus.