You are here
Coleophora siccifolia Stainton, 1856
De voorvleugels zijn blinkend okerkleurig-grijs met donkerder stipjes naar de top toe. De voelsprieten zijn geringd tot 3/4 of meer. De spanwijdte is 12 mm - 15 mm.
In het begin maakt de jonge rups maakt een gangmijn. Daarna leeft ze in een spinsel in de koker. Volgens Emmet heeft de rups slechts drie paar buikpoten (Emmet ea., 1996).
De rups leeft in een buis- tot tonvormige bladkoker, er is een groot bladdeel aangebracht dat snel verdroogd is. De naam "siccifolia" is niet voor niets zo gekozen (letterlijk vertaald: droog blad).
Na de gangmijn worden veel kleine vlekmijntjes gevormd, die aan de onderzijde van het blad de karakteristieke kleine ronde gaatjes vertonen. De mijnen zelf zijn geelachtig tot bruin gekleurd.
De verpopping gebeurt op een takje of op de stam.
- Deze soort leeft zeer polyfaag op tal van voedselplanten. Toch zijn Betula (berk) en Crataegus (meidoorn) de voornaamste.
- Sommige auteurs vermoeden voor de rups een tweejarige cyclus.
- Sindskort ook op Myrica gale (wilde gagel) aangetroffen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Heel Europa behalve in het Oosten, Zuid-Rusland en Bulgarijë uitgezonderd.
De rupsen zijn volgroeid in oktober. De vliegtijd is vooral juni en juli.