You are here
Stigmella regiella (Herrich-Schäffer, 1855)
Het ei wordt meestal aan de bladonderzijde afgelegd aan of dicht tegen de bladrand.
De gele rups heeft een bleekbruine kop.
De mijn start als een lange smalle gang waar het roodbruine frass, dat in boogjes ligt, de gang volledig vult. Plots wordt een blaasmijn gevormd waarbij het eerste ganggedeelte vaak wordt overlopen. In de blaasmijn ligt het frass in een centrale dikke lijn. Ook veranderd de kleur van het frass in de blaasmijn van roodbruin naar zwart.
De mijn ligt meestal aan de bladrand.
De cocon is rood.
- Mijnen van Stigmella hybnerella en Stigmella regiella zijn gelijkend aan elkaar. Toch zijn ze makkelijk uit elkaar te houden aan de hand van de begingang. De begingang van Stigmella regiella is volledig gevuld met roodbruin frass, terwijl in de begingang van Stigmella hybnerella het frass in een centrale dikke lijn ligt en de kleur hier duidelijk zwart is.
- Bij verlaten mijnen kan nog verwarring ontstaan met Ectoedemia atricollis. Wanneer de rupsen nog in de mijn aanwezig zijn is het makkelijk. De kop van de rups van Ectoedemia atricollis is zwart terwijl de kop van Stigmella regiella lichtgeel is zoals het lichaam van de rups. Men moet ook kijken naar het kleur van het frass in de begingang. Bij Ectoedemia atricollis is het frass zwart terwijl het bij Stigmella regiella roodbruin is.
- Mijnen van deze soort kunnen bijzonder variabel zijn.
- Meestal op schaduwrijke plaatsen.
Komt overal in België voor behalve in de provincie West-Vlaanderen. Soms in hoge aantallen maar meestal niet.
Komt in grote delen van Europa voor met zelfs waarnemingen in Turkmenistan. (verspreidingskaart)
Bij ons heeft de soort vermoedelijk twee generaties. Volgens onze waarnemingen zijn bewoonde mijnen van deze soort gevonden van 26-06 tot 02-10. Motjes vliegen in mei en dan terug in juli en augustus.